De post-individualistische samenleving (75)
Dit bericht is 559 keer gelezen!
PM Er zitten een aantal maanden tussen mijn vorige blogje en deze bijdrage. Dat komt omdat mijn creativi-tijd in beslag werd genomen door andere (belangrijker) dingen. Dat neemt niet weg, dat mijn gedachtengang gewoon verder kan gaan en dat ga ik nu dus doen. Samenvatten waar ik was gebleven is niet nodig, je kunt het namelijk zelf lezen als je de serie terugbladert.
Ik geloof er niets van (2)
“Wie in mij blijft ….” Ik ga ervan uit dat iemand die niets met het christelijk geloof of met God heeft geen idee heeft wat dit zinnetje betekent. Het lijkt mij zelfs niet teveel gezegd als ook heel veel trouwen christen-bidders desgevraagd geen helder antwoord kunnen geven wanneer je ze naar de betekenis vraagt. Daar doe ik nog een schepje bovenop. Ik denk dat de individualistische mens zich zou verzetten tegen het zinnetje als hij of zij de inhoud zouden kennen. Waarschijnlijk zal de individualist bij eerste uitleg al uitroepen: “Ik geloof er niets van!” Dat hoop ik je gaandeweg te laten zien. Als ik dat bij het juiste eind heb zul je meteen zien waarom geloven in God voor de individualist zo ontzettend lastig is, maar ook voor welke uitdagingen christenen staan als ze zich (nog) niet realiseren wat het individualisme teweeg heeft gebracht. Het zou me niet verbazen dat ook veel christenen bij eerste uitleg van het zinnetje al roepen dat “ze er niets van geloven”, hoewel dat natuurlijk niet sociaal-gewenst is.
Het zinnetje is kerkelijk geijkt. In welke kerk je ook komt, je zult het als onderliggende werkelijkheid van alle preken en liederen aantreffen. Dan zou je denken dat de kerkmens de betekenis en inhoud van het zinnetje zal begrijpen. Toch ga ik er, zoals gezegd, even van uit dat dat niet zo is. Dat maakt voor mij het schrijven gemakkelijker en het geeft daarnaast iedere lezer de kans om een eigen gedachte en/of positie te bedenken. Laten we beginnen bij in de bijbel te kijken waar het zinnetje eigenlijk vandaan komt.
Het is Jezus zelf die het zinnetje introduceert. Er zijn twee momenten waarop hij deze term gebruikt. Het ene moment is als hij spreekt over zijn lichaam en bloed (Johannes 6:56) en het andere moment is als hij de gelijkenis van de wijnstok vertelt (Johannes 15). Eerst Johannes 6: 53 Toen zei Jezus tegen hen: ‘Luister heel goed naar mijn woorden: Jullie moeten mijn lichaam eten en mijn bloed drinken. Anders kunnen jullie het eeuwige leven niet krijgen. 54 Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, die krijgt het eeuwige leven. Als het einde van de wereld komt, zal ik hem laten opstaan uit de dood. 55 Mijn lichaam en mijn bloed geven het eeuwige leven. 56 Mijn dood brengt redding. Als je dat gelooft, dan is het alsof je mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt. Dan ben ik in je, en dan hoor je voor altijd bij mij. 57 Ik leef dankzij de Vader, de levende God, die mij gestuurd heeft. En iedereen die bij mij hoort, leeft dankzij mij. 58 Ik ben het ware hemelse brood. Jullie voorouders aten manna, brood uit de hemel, maar zij zijn toch gestorven. Maar wie het ware hemelse brood eet, zal eeuwig leven.’ In een wat klassiekere vertaling staat: 56 Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem.
Je kunt je voorstellen, dat als je eet het voedsel helemaal één wordt met jouw lichaamsfuncties. Uiteindelijk zal de energie uit het voedsel er voor zorgen dat jij jouw spieren kunt bewegen. Dus die metafoor van Jezus kunnen we biologisch gezien wel volgen. Maar wat is nu “zijn vlees eten en bloed drinken”? Wel, het gaat hier om wat Jezus met zijn vlees en bloed heeft gedaan. Met heel zijn bestaan heeft hij van mensen gehouden. Die liefde was zelfs zo sterk dat het hem letterlijk zijn lichaam en bloed kostte. Hij stierf uit liefde voor mensen omdat hij de mensen niet wilde laten opdraaien voor hun eigen intenties en gedrag. Dat vraagt natuurlijk veel meer uitleg over wat mensen Hem en God en elkaar dan zouden hebben aangedaan, maar dat moet even op de plank blijven liggen. Als Hij dan zegt dat zijn lichaam en bloed (zijn intenties) in ons moeten blijven, onze energie moeten zijn, onze drijfveer in de omgang met mensen en de wereld dan betekent dat niet meer en minder dan dat we (1) moeten aanvaarden dat zijn liefde onze vrijheid is en (2) zijn liefde onze drijfveer moet worden. Je kunt je wellicht voorstellen dat het begint te kriebelen. Bij (1) denken we al snel dat we zo’n liefde die het voor ons opneemt niet nodig hebben. We zouden ons schamen als we het wel nodig zouden hebben. Bij (2) trekken we heel wat argumenten uit de kast om niet zover als Jezus te hoeven gaan. We willen best “fatsoenlijk leven”, maar ons leven over hebben voor een ander …..
Niettemin zijn dit de beide elementen van “in Christus blijven”. (1) Maak zijn liefde tot jouw levensruimte en (2) maak zijn liefde tot jouw levenskracht en -intentie. Maar zou dat de wereld dan werkelijk beter maken en zou ik dat dan ook nog willen?
(wordt vervolgd)
Geef een reactie