“Hij heeft onze zwakheden op Zich genomen, en onze ziekten gedragen.”
Mattheüs (Mat. 8 : 14-17) citeert de profeet Jesaja op het moment dat Jezus de schoonmoeder van Petrus geneest. Ze was ziek en lag met koorts op bed. Jezus raakt haar hand aan en de korts verliet haar. De rest van de dag is Jezus bezig met het uitdrijven van geesten door “een enkel woord” en met het genezen van “hen die er slecht aan toe waren”. En als slot van de dag citeert de evangelist de tekst uit Jesaja. Begrijp ik het nu goed, dat die ziekten, zwakheden en boze geesten door Jezus zelf zijn opgenomen? Dus was hij koortsig, bezeten en “er slecht aan toe” aan het einde van de dag? Of was hij dat niet omdat hij nu eenmaal de zoon van de levende God is en wel tegen een stootje kan? Of was het citaat van Mattheüs niet helemaal accuraat?